vrijdag 31 maart 2006
De trein reed er zo snel langs dat ik ze bijna had gemist. Op weg naar Osaka zag ik eerst alleen de blauwe hemel met hier en daar een wolk. Wie had dat gedacht, na de wind en de sneeuw van vanochtend? Ik keek naar het gebergte in het westen, dat zacht en wollig was van de bamboebomen. Ervoor, tussen de heuvels en het spoor, trokken honderden flatgebouwen voorbij: wit, bruin, oranje, allemaal van één kant beschenen door de middagzon. En daar weer voor, vóór al dat gedoe met die bergen en die flats, kwamen ze zomaar ineens voorbij. Ik zag ze in een flits, maar verdomd ik zag ze. In een rijtje bomen met grauwe takken en een voorzichtig snufje groen bloeiden – heel pril maar nu al oogverblindend – de allereerste kersenbloesems.
woensdag 29 maart 2006
Lente
Loopt er in Japan een stel blote benen voor je, dan kan je grofweg twee kanten op. Of er hangt een spijkerrokje boven, zo kort dat je uit fatsoen niet durft te kijken. Of je vindt een rokje dat heel beschaafd tot aan de knieën reikt. Dan is het rokje zwart en hoort het – tien tegen één – bij een OL. Of oo eru, zoals ze hier zeggen: een office lady. De tenues van deze dames zijn weliswaar tot in de puntjes verzorgd, maar ook zo gevarieerd als de filialen van McDonald’s. Boven de zwarte rok draagt de OL een even zwart jasje met daaronder een bloes in maagdelijk wit en aan haar voeten steken verrassend zwarte schoenen met een halfhoge hak. Het bijna zwarte haar met van achteren een staartje mag je er zelf bij denken. Kleurrijk is het niet nee, het uniform van de OL. Je hoeft al dat zwart en wit maar te mengen en je krijgt het grijs van de grote massa. Maar die massa heeft in dit geval wel de mooiste oogopslag ter wereld. En daar kan zelfs het kortste spijkerrokje niet tegenop.
dinsdag 28 maart 2006
Kyoto-verdrag
De man aan de andere kant van de tafel houdt een stuk nepparket omhoog. Er zit een houtnerf in. Wat denken jullie ervan als we het zeil in de keuken vervangen door dit?, vraagt hij, en met zijn knokkels tikt hij op de plastic plank. Zelfs het geluid is net echt – nep, maar goeie nep. We knikken, want dit ziet er veel beter uit dan het vod dat nu op de vloer ligt. En alweer zijn we blij met onze huurmakelaar. We hebben er de afgelopen maanden heel wat tegenover ons gehad en dit is de eerste met menselijke trekjes. Bij mij kan de man sinds onze vorige ontmoeting al helemaal niet meer stuk. We konden het appartement op de zesde verdieping toen nog niet vanbinnen bekijken, maar onze makelaar had wel foto’s van de flat op de derde, die zag er net zo uit. De plaatjes zaten in een Japans mapje met een Hollands geveltje voorop en zoiets schept een band. Izumi en ik kijken elkaar aan en knikken weer. We doen het, zeggen we. Maak het contract maar op.
maandag 27 maart 2006
Amusement
Vrijdagavond zagen we hem voor het laatst: Ryosuke, de gezelschapsheer voor wie Japanse dames in katzwijm vallen. De jongen met de zwarte lokken is de ster van Yaoh, een populaire televisieserie over de schemerwereld van de hosto kurabu. Of host clubs, in goed Nederlands: etablissementen waar vrouwen met geld zich door gladde jongens verbaal in de watten laten leggen, terwijl de champagne rijkelijk vloeit. In Yaoh klimt Ryosuke op naar de top van zo’n club. Genuanceerde personages en boeiende karakterontwikkelingen hoef je daarbij niet te verwachten. Zoals veel Japanse tv-series is ook dit drama gebaseerd op een succesvolle manga, het genre waarin het nou juist gaat om overdrijving en voorspelbaarheid. Dus Ryosuke, gespeeld door de drummer van boyband Tokio, is een samoerai met een nobel hart en zijn tegenstrever Nambaa 1 een bikkelharde charmeur. Kijk, met zo’n opzet kan een mens wat. Het is dan ook jammer dat de serie er vrijdag opzat. Helemaal omdat ik met Yaoh zelfs mijn kennis van het Japans kon opschroeven. Al moet de dag nog komen dat ik het belangrijkste zinnetje uit de serie gebruik: Domperi hairimashita!, Eén fles Dom Perignon voor deze tafel!
2 TOT VOOR KORT OP TV: YAOH
2 DE MUZIEK VAN YAOH: TOKIO
2 TOT VOOR KORT OP TV: YAOH
2 DE MUZIEK VAN YAOH: TOKIO
vrijdag 24 maart 2006
Geen gezicht
Het is er weer het seizoen voor. Nu de bloesems beginnen te bloeien en het stuifmeel in wolken door het land trekt, doen de mannen en vrouwen van Japan massaal hun mondkappen voor. Oude mannen en vrouwen, maar ook jonge, want de mondkap is van alle leeftijden. En hij is groot. Behalve de mond en de neus bedekt de Japanse mondkap ook de wangen en de kin. En dan zetten veel dames er nog eens een hoed bij op, met de rand net zo ver over hun ogen tot je van hun hele gezicht niks meer ziet. Dat is vast goed tegen de hooikoorts, maar de communicatie bevordert het niet. Met een mondkap en een hoed knoop je nu eenmaal geen gesprek aan. En dat is jammer. Want ik had wel eens willen vragen of het nou eigenlijk helpt, zo’n mondkap.
woensdag 22 maart 2006
Oprechte trouw (3)
21 maart, 12.43 uur. De banketzaal van The Grand Tiara in Nagoya.
We zitten in de buurt van het centraal station, één tafel verwijderd van het bruidspaar. Aan de tafel links van ons heb je de ouders van de bruidegom, rechts zitten de ouders van de bruid. Verder weg dan de vaders en moeders kan je in deze zaal niet zitten. Nee, dan de bazen en collega’s van het paar, die zitten rond een tafel helemaal vooraan. De hoogste baas van de bruidegom zit zowat bij ze op schoot. Hij neemt plaats achter de microfoon, vertelt zijn verhaal en heft een glas met bubbels. Daar is ook de eerste gang.
21 maart, 13.31 uur. De banketzaal van The Grand Tiara in Nagoya.
Het tellen van de gangen, dat heb ik maar opgegeven. Er staat nu een gebakken vissenkop voor me. De vis heeft tanden en de rolletjes van zijn vlees zijn verdraaid lekker. Van rechts verschijnt een fles Asahi-bier in beeld. Het is een flink ding. De vader van de bruidegom is een emotionele man, zijn ogen zijn vochtig. Het is ook niet niks natuurlijk, zo’n dag. Kan hij bijschenken? Ik gooi het restje achterover, houd mijn glas op en buig van Graag. De man draagt een dasspeld, die zie je niet vaak meer.
21 maart, 14.00 uur. De banketzaal van The Grand Tiara in Nagoya.
Je zou zomaar vergeten waarom we hier vandaag zitten. En ik mis nog bijna het belangrijkste moment ook. Met mijn eetstokjes roer ik net een puntje wasabi door de sojasaus als ik in mijn ooghoek iets zie bewegen, ter hoogte van het bruidspaar. Dus ja, ik kijk maar eens. De twee zijn gaan staan en zetten hun handtekening op een vel papier. De vaders doen hetzelfde. Dan floept de plafondverlichting uit, schuiven bruid en bruidegom elkaar in het licht van een spot de ringen om en gaat de plafondverlichting weer aan. Er kwam geen jawoord aan te pas, wel veel applaus.
21 maart, 14.55 uur. De banketzaal van The Grand Tiara in Nagoya.
Japanse mannen zijn mannen van eer: dappere krijgers met stevige stemmen. Dat was altijd mijn beeld en dat wilde ik bevestigd zien. Nu woon ik hier al tien maanden, maar in al die tijd ben ik geen Japanner tegengekomen die in dat plaatje past. Tot vandaag. De bruidegom, een grote kerel die ik graag mag, staat naast zijn bruid in het midden van de zaal. Met een stem die trilt bedankt hij ons voor de prachtige dag. Dan dept hij zijn ogen, schraapt hij de keel en maakt hij een ferme buiging. Arigato gozaimasu!, ronkt hij krachtig. En ter plekke verandert hij in de samoerai uit mijn overzichtelijke wereldbeeld.
We zitten in de buurt van het centraal station, één tafel verwijderd van het bruidspaar. Aan de tafel links van ons heb je de ouders van de bruidegom, rechts zitten de ouders van de bruid. Verder weg dan de vaders en moeders kan je in deze zaal niet zitten. Nee, dan de bazen en collega’s van het paar, die zitten rond een tafel helemaal vooraan. De hoogste baas van de bruidegom zit zowat bij ze op schoot. Hij neemt plaats achter de microfoon, vertelt zijn verhaal en heft een glas met bubbels. Daar is ook de eerste gang.
21 maart, 13.31 uur. De banketzaal van The Grand Tiara in Nagoya.
Het tellen van de gangen, dat heb ik maar opgegeven. Er staat nu een gebakken vissenkop voor me. De vis heeft tanden en de rolletjes van zijn vlees zijn verdraaid lekker. Van rechts verschijnt een fles Asahi-bier in beeld. Het is een flink ding. De vader van de bruidegom is een emotionele man, zijn ogen zijn vochtig. Het is ook niet niks natuurlijk, zo’n dag. Kan hij bijschenken? Ik gooi het restje achterover, houd mijn glas op en buig van Graag. De man draagt een dasspeld, die zie je niet vaak meer.
21 maart, 14.00 uur. De banketzaal van The Grand Tiara in Nagoya.
Je zou zomaar vergeten waarom we hier vandaag zitten. En ik mis nog bijna het belangrijkste moment ook. Met mijn eetstokjes roer ik net een puntje wasabi door de sojasaus als ik in mijn ooghoek iets zie bewegen, ter hoogte van het bruidspaar. Dus ja, ik kijk maar eens. De twee zijn gaan staan en zetten hun handtekening op een vel papier. De vaders doen hetzelfde. Dan floept de plafondverlichting uit, schuiven bruid en bruidegom elkaar in het licht van een spot de ringen om en gaat de plafondverlichting weer aan. Er kwam geen jawoord aan te pas, wel veel applaus.
21 maart, 14.55 uur. De banketzaal van The Grand Tiara in Nagoya.
Japanse mannen zijn mannen van eer: dappere krijgers met stevige stemmen. Dat was altijd mijn beeld en dat wilde ik bevestigd zien. Nu woon ik hier al tien maanden, maar in al die tijd ben ik geen Japanner tegengekomen die in dat plaatje past. Tot vandaag. De bruidegom, een grote kerel die ik graag mag, staat naast zijn bruid in het midden van de zaal. Met een stem die trilt bedankt hij ons voor de prachtige dag. Dan dept hij zijn ogen, schraapt hij de keel en maakt hij een ferme buiging. Arigato gozaimasu!, ronkt hij krachtig. En ter plekke verandert hij in de samoerai uit mijn overzichtelijke wereldbeeld.
maandag 20 maart 2006
Onderwereld
Dit moeten we in Nederland vandaag nog overnemen, dacht ik.
Gisterochtend. Ik stapte in Osaka uit de trein en het regende dat het goot. Maar aan mij ging al dat hemelwater voorbij. Want de volle vijftien minuten van het station naar de school waarop ik lesgeef, wandelde ik ver beneden straatniveau. Ik ging na de tourniquets met een lange roltrap naar beneden, even verderop nog eens drie trappen af, en beende tussen miljoenen landgenoten onder Osaka door naar school. Ik hoorde het ritme van mijn leren zolen en warenhuizen, eettentjes, kaartjesautomaten en koffieshops gleden voorbij. Nou was het niet de eerste keer dat ik daar liep, maar pas gisterochtend werd ik me ervan bewust: de ondergrondse promenades van Japan voelen niet als een noodzakelijk kwaad met licht aan het eind van de tunnel, maar zijn een volwaardig verlengstuk van het bovengrondse. Het plafond drukt niet op je schouders, nee, er schijnt licht alsof boven je de hemel zelf hangt. Dat ondergrondse, daar hebben de Japanners kaas van gegeten. Door een Italiaans straatje met cafés en restaurants liep ik naar de lift. Ik steeg van de min-derde naar de vijfde en stapte mijn school binnen – de uitschuifparaplu ongebruikt en droog in mijn tas.
Door de ruiten bij de receptie zag ik een grijze lucht en glimmende straten. En ik dacht: de onderwereld van Japan, die moeten we in Nederland vandaag nog overnemen.
Gisterochtend. Ik stapte in Osaka uit de trein en het regende dat het goot. Maar aan mij ging al dat hemelwater voorbij. Want de volle vijftien minuten van het station naar de school waarop ik lesgeef, wandelde ik ver beneden straatniveau. Ik ging na de tourniquets met een lange roltrap naar beneden, even verderop nog eens drie trappen af, en beende tussen miljoenen landgenoten onder Osaka door naar school. Ik hoorde het ritme van mijn leren zolen en warenhuizen, eettentjes, kaartjesautomaten en koffieshops gleden voorbij. Nou was het niet de eerste keer dat ik daar liep, maar pas gisterochtend werd ik me ervan bewust: de ondergrondse promenades van Japan voelen niet als een noodzakelijk kwaad met licht aan het eind van de tunnel, maar zijn een volwaardig verlengstuk van het bovengrondse. Het plafond drukt niet op je schouders, nee, er schijnt licht alsof boven je de hemel zelf hangt. Dat ondergrondse, daar hebben de Japanners kaas van gegeten. Door een Italiaans straatje met cafés en restaurants liep ik naar de lift. Ik steeg van de min-derde naar de vijfde en stapte mijn school binnen – de uitschuifparaplu ongebruikt en droog in mijn tas.
Door de ruiten bij de receptie zag ik een grijze lucht en glimmende straten. En ik dacht: de onderwereld van Japan, die moeten we in Nederland vandaag nog overnemen.
donderdag 16 maart 2006
Eerlijke vinder
Het miezert en we staan voorin de rij, bij de 8 op het perron. Dan tikt het meisje achter ons op de schouder van mijn reisgezel. Ze is begin twintig, draagt een hippe hoed en er hoort een tweede meisje bij. Dat draagt geen hoed maar heeft weer hippe vlechten. Het meisje met de hoed heeft een stralende lach en ze houdt een treinkaartje omhoog. Lag op de grond, zegt het meisje. Ik zie het bedrag: 290 yen, daar kom je best een eindje mee. Is het soms van mijn reisgezel? Of van mij? Ze draait het kaartje in mijn richting. We schudden van nee en de mensen voor ons schudden mee. Het meisje met de hoed kijkt naar de vriendin met de vlechten. Samen halen ze de schouders op. Dan bukt ze en legt ze het kaartje voorzichtig op het perron, op de gele lijn langs de rij. Het spijt me dat het kaartje niet van mij is, want nu is er niemand die het meisje bedankt.
dinsdag 14 maart 2006
Onder contract
Als ik het gebouw uitloop, grijpen twee forse kerels me bij de arm. Ze duwen me in een busje met geblindeerde ruiten, spuiten me plat en later word ik wakker zonder nier. Je zal het net zien. Mijn hand hangt boven het papier en ik staar naar het vel vol Japanse karakters. Contract, staat erboven, maar zelfs dat kan ik niet lezen. Mijn blik glijdt naar het stippellijntje onderaan en naar de wijsvinger ernaast. Hier, zegt de Japanse mevrouw die bij de vinger hoort. Teken hier maar. De inkan in mijn hand trilt, zie ik. Dan zet ik de knop om. Ik besluit de glimlachende mevrouw te vertrouwen en te geloven dat in dit Japanse contract hetzelfde staat als in de Engelse versie die ik net heb gelezen. Waarom ook niet. Ik glimlach, druk het staafje stevig op de stippellijn en til het op. Daar staat hij: mijn Japanse handtekening, in rode inkt. Ik zit vast aan een Japans bedrijf. Als ik het gebouw uitloop, maak ik een vreugdesprongetje waar mijn das van opwipt.
maandag 13 maart 2006
Geen tijd
Dit weekend was geen weekend. Natuurlijk, eergisteren was het gewoon zaterdag en daarna kwam als altijd zondag. Maar ik moest in mijn agenda kijken om het te geloven. Het had er vast mee te maken dat ik de afgelopen drie dagen in een trainingslokaal zonder ramen naar een schoolbord heb zitten kijken. Want ik kan je zeggen, aan zo’n lokaal glijdt de tijd ongemerkt voorbij. Maar het lag ook aan Japan. Of ik de trein van 8.51 nu op vrijdag binnenwandelde, op zaterdag of op zondag: hij zat altijd vol. De trein van 17.00 uur? Afgeladen. Mannen met pakken, vrouwen met kinderen, meisjes en jongens in schooluniform – elke ochtend en elke avond stroomden ze in drommen de coupé in. En met mijn pak, mijn das en mijn tas ging ik mee met de stroom, op het ritme van de 24-uurseconomie. Toen was het maandag.
woensdag 8 maart 2006
Vreemde taal (10)
Ik sloeg mijn Japanse lesboek gisteravond somber dicht. Niet dat het tegenzit met de studie; ik ga langzaam maar zeker vooruit, dank u. Nee, het kwam door een van de oefeningen. Het boek dat ik gebruik is een lesboek als vele andere en het barst dus van de zinnetjes waar de onschuld van afdruipt. ’s Zondags lees ik boeken en luister ik naar muziek. Ik geef hem een trui voor zijn verjaardag. Als het heel warm is, zet ik de airconditioner aan. Dat werk. En het was in dit steriele, kabbelende universum dat ik opdracht 2c kreeg voorgeschoteld.
1. Toen ik gisteren stond te koken, was er een aardbeving.
2. Toen de oorlog voorbij was, was ik niet in Tokio.
3. Toen onze directeur was overleden, kwamen er veel mensen naar zijn begrafenis.
120 pagina’s lang hadden de makers van het lesboek zich kunnen inhouden, maar op bladzijde 121 kregen ze het alsnog te kwaad. In één oefening stortten ze al het opgekropte gal over hun studenten uit. De wereld is niet mooi!, brulden ze. Hij schudt, hij brandt en er is enkel dood en verderf! Ik zag gifpotjes, doodshoofden en donderwolken, heb de zinnetjes sidderend vertaald en schoof het boek toen maar gauw aan de kant. Gelukkig werd op tv veel gelachen.
1. Toen ik gisteren stond te koken, was er een aardbeving.
2. Toen de oorlog voorbij was, was ik niet in Tokio.
3. Toen onze directeur was overleden, kwamen er veel mensen naar zijn begrafenis.
120 pagina’s lang hadden de makers van het lesboek zich kunnen inhouden, maar op bladzijde 121 kregen ze het alsnog te kwaad. In één oefening stortten ze al het opgekropte gal over hun studenten uit. De wereld is niet mooi!, brulden ze. Hij schudt, hij brandt en er is enkel dood en verderf! Ik zag gifpotjes, doodshoofden en donderwolken, heb de zinnetjes sidderend vertaald en schoof het boek toen maar gauw aan de kant. Gelukkig werd op tv veel gelachen.
dinsdag 7 maart 2006
Kunstbloem
Op de kersenbloesem uit triljoenen Japanse haiku moeten we nog even wachten. Maar neem van mij aan: die zonovergoten pruimenbloesem, daarnet langs de weg, was ook pure poëzie.
Enkele ogenblikken
Ze daalt per roltrap neer op perron 2. Langs perron 1 schiet toeterend de intercity naar Kyoto, de sneltrein komt over enkele ogenblikken binnen. De vrouw zal in de zestig zijn, maar haar tred is jonger: alsof er veren onder haar voeten zitten. Ze draagt sportschoenen, misschien is dat het. De dame heeft ook een paraplu; een echte, met een houten greep. En het is tijd voor actie. Tussen de andere wachtenden zet de vrouw met de zwarte krullen de paraplu op het perron en plant ze haar rechterhand op het handvat. Dan leunt ze licht naar voren en zwaait ze haar linkerarm naar achteren, zo ver mogelijk de lucht in. Daar laat ze hem hangen. Kijk, daar komt haar trein. Nu zwaait de arm terug en gaat de linkerhand op de plu. Weer helt de vrouw voorover en deze keer is het haar rechterarm die achterwaarts omhoog zwiept. Ook die blijft daar zo een tijdje hangen, de handpalm naar de regenwolken. De sneltrein komt tot stilstand en de deuren schuiven open. Door de ramen zie ik de arm van de vrouw zakken. Ze veert de trein in en – ik had het al gedacht – ze gaat niet zitten maar blijft staan. Zitten is voor oude mensen.
vrijdag 3 maart 2006
Feestbeest
Doordat ze hier vandaag feestvieren, rinkelt in Nederland de kassa. Sinds de zeventiende eeuw is 3 maart in Japan de dag van hina matsuri, oftewel het ‘poppenfestival’ – een speciale dag voor de meisjes van Japan. Vandaag bidden ouders in het hele land voor het levens- en liefdesgeluk van hun dochters, zetten ze zoete sake en een kom rijst met verse vis op tafel en tillen ze uit de kast een set dure poppen: een mannetje en een vrouwtje, gemodelleerd naar de keizer en zijn keizerin. En om die poppen gaat het. Want een beetje meisje in Japan wil vandaag de dag natuurlijk geen klassiek poppenpaar; nee, die gaat voor de versie van Nijntje. Bij Amazon.co.jp koop je het keizerlijke konijnenkoppel al voor 24 euro. Zeker weten dat het vandaag ook feest is in huize Bruna.
donderdag 2 maart 2006
Levenstekens
De zwarte hemel. De contouren van het gebergte langs het westen van Nagaokakyo. De streep licht van de laatste trein naar Osaka. Het schijnsel in een handvol appartementen, verderop in de straat. De glimmende dakpannen, iets dichterbij, op een huis van voor de oorlog. De taxi die voorbijrijdt met een bol op het dak; die brandt, dus hij is vrij. Het natte asfalt van het parkeerterrein voor ons gebouw. Izumi die slaapt in haar futon en die ik niet heb gewekt omdat ze grieperig is. De eettafel waartegen ik leun. De telefoon tegen mijn oor. De stemmen van mijn ouders – eerst mijn vader, dan mijn moeder – blij en geroerd tegelijk. Mijn hoofd dat het allemaal moeizaam registreert omdat ik net sliep.
Vanaf nu horen ze bij Liam, de zojuist geboren zoon van mijn broer en schoonzus, elf uur vliegen hiervandaan. Welkom, neef!
Vanaf nu horen ze bij Liam, de zojuist geboren zoon van mijn broer en schoonzus, elf uur vliegen hiervandaan. Welkom, neef!
woensdag 1 maart 2006
Buurten
Op de bonnefooi is vaak het spannendst. Daarom liepen we die zondagmiddag in Kyoto niet rechtdoor naar het centrum, maar sloegen we linksaf een oude stadswijk in, direct na de overweg van het trammetje naar Arashiyama. Het hield net op met regenen en in de straatjes was het stil. Of nee. Boven ons torende de schoorsteen van een badhuis toen we werden ingehaald door een dametje op slippers. In de zeventig schatten we haar. Onder de linkerarm klemde ze een opgerolde handdoek, in haar rechterhand een flesje shampoo. Zo klepperde ze voorbij. En ze wenste ons kombanwa alsof we niet in een grote stad liepen. Goedenavond, knikten we terug. Om de hoek dook de vrouw onder een gordijn door en verdween ze het badhuis in. We hoorden haar stem achter de schuifdeur en de begroeting van een andere dame. Vijftien minuten later stonden we voor het gebouwtje met het vacante appartement. Onze buurvrouw vinden we alvast leuk.
2 MEER DAN DUIZEND WOORDEN: KYOTO, ZONDAGMIDDAG
2 MEER DAN DUIZEND WOORDEN: KYOTO, ZONDAGMIDDAG