Nieuw
31 december, 17.10 uur. Nagoya.
Het is donker en voor het huis van Izumi’s ouders liggen resten sneeuw. Binnen wacht een blik Kirin-bier. Ter zake dus. Uit een plastic zak tilt de moeder van Izumi een pakketje van cellofaan. Daar schuift ze de shimenawa uit. Het is een bundeltje vakwerk, ik kan niet anders zeggen. Strohalmen van rijstplanten zijn met een witrode strik bij elkaar gebonden en er hangen gevouwen stroken papier aan. Izumi’s moeder wijst op een spijker boven de voordeur. Hij moet lang geleden in het hout zijn gehamerd, want als ik hem beetpak voel ik roestschilfers. Ik neem de shimenawa aan en draai het ijzerdraadje achterop een paar keer rond de spijker. Dan schik ik de strooien bos tot hij recht hangt en stap ik naar achteren. Tijdens de jaarwisseling zal het kwade hier niet over de drempel komen, beweren de shintotradities. Daar moet op gedronken worden.
31 december, 23.59 uur. Nagoya.
Ik zit met mijn benen onder de kotatsu van Izumi’s ouders, net als Izumi en haar zus. Haar ouders slapen al. De meesten hier laten dat hele aftellen namelijk graag aan zich voorbij gaan. Even verderop, bij de Atsuta-schrijn, bidden drommen Japanners met sjaals en handschoenen voor een voorspoedig nieuwjaar. Dat wel. Maar het gebed, dat kan later ook, hebben wij vanavond besloten. Daarom staan er drie glazen op tafel en haal ik de aluminiumfolie van een fles Freixenet. Op televisie, ergens buiten, staat een komiek klaar om een manshoge bal op te vangen en weg te werpen. De grappenmaker draagt een helm en de bal brandt. Hij is uitgespuwd door een draak en rolt nu van een helling op de komiek af. En we hebben nog geen druppel gedronken. Over een paar seconden zal de kurk uit de fles ploppen en begint 2006.
1 januari, 9.15 uur. Nagoya.
Voor me staat een kom. Op de bodem ligt een plak rijst, ondergedompeld in bouillon van soja met bonitosnippers. Ozoni heet het brouwsel, en al zeshonderd jaar vieren Japanners er het begin van het nieuwe jaar mee. Ik kijk om me heen – de vader en moeder van Izumi tegenover me, haar zus rechts, Izumi links. En ik doe wat zij doen. Ik prik met mijn eetstokjes in de schijf, duw de plakkerige rijst uit elkaar en til het losse stuk uit de soep. Eén punt blijft kleven aan de grotere klont. Ik buig voorover en slurp de hap rijst naar binnen. Ik proef de lichtzoute bouillon en een zweem van vis en voel een substantie die lijkt op kauwgom. Maar dan luchtiger. De substantie glijdt mijn keel in en ik laat de smaak tot me doordringen. Ik besluit dat Izumi niks te veel heeft gezegd: dit is lekker. Met een slok groene thee proost ik op dit jaar en op mijn eerste ozoni.
1 januari, 11.09 uur. Nagoya.
De vader van Izumi knielt en tikt met een stokje tegen een kom. Uit het koperen ding komt een geluid als van een triangel, maar dieper en steviger. Het galmt lang na. Voor het familiealtaar bij Izumi’s oom en tante buigt mijn schoonvader zijn hoofd en doet hij een gebed. Soms een woord hardop – misschien per ongeluk, ik weet het niet. Het is warm in deze kamer, de oliekachel lijkt me nieuw. Op haar knieën tilt de tante van Izumi een kop groene thee van een dienblad en ze zet hem voor me neer. Vanuit mijn kleermakerszit bedank ik haar. Ik buig erbij, dat is zo’n gewoonte die in je sluipt. Dan staat Izumi’s vader op en gaat hij op zijn kussen zitten. De oom van Izumi is een vriendelijke zeventiger met een wijs gezicht en lachrimpels. Itadakimasu, zegt hij en hij neemt een slok. Ik hou van zijn land en doe hetzelfde.
Het is donker en voor het huis van Izumi’s ouders liggen resten sneeuw. Binnen wacht een blik Kirin-bier. Ter zake dus. Uit een plastic zak tilt de moeder van Izumi een pakketje van cellofaan. Daar schuift ze de shimenawa uit. Het is een bundeltje vakwerk, ik kan niet anders zeggen. Strohalmen van rijstplanten zijn met een witrode strik bij elkaar gebonden en er hangen gevouwen stroken papier aan. Izumi’s moeder wijst op een spijker boven de voordeur. Hij moet lang geleden in het hout zijn gehamerd, want als ik hem beetpak voel ik roestschilfers. Ik neem de shimenawa aan en draai het ijzerdraadje achterop een paar keer rond de spijker. Dan schik ik de strooien bos tot hij recht hangt en stap ik naar achteren. Tijdens de jaarwisseling zal het kwade hier niet over de drempel komen, beweren de shintotradities. Daar moet op gedronken worden.
31 december, 23.59 uur. Nagoya.
Ik zit met mijn benen onder de kotatsu van Izumi’s ouders, net als Izumi en haar zus. Haar ouders slapen al. De meesten hier laten dat hele aftellen namelijk graag aan zich voorbij gaan. Even verderop, bij de Atsuta-schrijn, bidden drommen Japanners met sjaals en handschoenen voor een voorspoedig nieuwjaar. Dat wel. Maar het gebed, dat kan later ook, hebben wij vanavond besloten. Daarom staan er drie glazen op tafel en haal ik de aluminiumfolie van een fles Freixenet. Op televisie, ergens buiten, staat een komiek klaar om een manshoge bal op te vangen en weg te werpen. De grappenmaker draagt een helm en de bal brandt. Hij is uitgespuwd door een draak en rolt nu van een helling op de komiek af. En we hebben nog geen druppel gedronken. Over een paar seconden zal de kurk uit de fles ploppen en begint 2006.
1 januari, 9.15 uur. Nagoya.
Voor me staat een kom. Op de bodem ligt een plak rijst, ondergedompeld in bouillon van soja met bonitosnippers. Ozoni heet het brouwsel, en al zeshonderd jaar vieren Japanners er het begin van het nieuwe jaar mee. Ik kijk om me heen – de vader en moeder van Izumi tegenover me, haar zus rechts, Izumi links. En ik doe wat zij doen. Ik prik met mijn eetstokjes in de schijf, duw de plakkerige rijst uit elkaar en til het losse stuk uit de soep. Eén punt blijft kleven aan de grotere klont. Ik buig voorover en slurp de hap rijst naar binnen. Ik proef de lichtzoute bouillon en een zweem van vis en voel een substantie die lijkt op kauwgom. Maar dan luchtiger. De substantie glijdt mijn keel in en ik laat de smaak tot me doordringen. Ik besluit dat Izumi niks te veel heeft gezegd: dit is lekker. Met een slok groene thee proost ik op dit jaar en op mijn eerste ozoni.
1 januari, 11.09 uur. Nagoya.
De vader van Izumi knielt en tikt met een stokje tegen een kom. Uit het koperen ding komt een geluid als van een triangel, maar dieper en steviger. Het galmt lang na. Voor het familiealtaar bij Izumi’s oom en tante buigt mijn schoonvader zijn hoofd en doet hij een gebed. Soms een woord hardop – misschien per ongeluk, ik weet het niet. Het is warm in deze kamer, de oliekachel lijkt me nieuw. Op haar knieën tilt de tante van Izumi een kop groene thee van een dienblad en ze zet hem voor me neer. Vanuit mijn kleermakerszit bedank ik haar. Ik buig erbij, dat is zo’n gewoonte die in je sluipt. Dan staat Izumi’s vader op en gaat hij op zijn kussen zitten. De oom van Izumi is een vriendelijke zeventiger met een wijs gezicht en lachrimpels. Itadakimasu, zegt hij en hij neemt een slok. Ik hou van zijn land en doe hetzelfde.
2 Reactie(s):
Op nieuwjaarsdag genoot ik een nieuwjaarslunch met vele gangen in het Okura-hotel in Amsterdam. De Japanners uit het gezelschap legden uit wat de symboliek was van verschillende gerechtjes, zoals in schilpadvorm gesneden paddenstoelen die voor een lang leven stonden, schijfjes lotus waaar je de toekomst doorheen zou zien, zoete zwarte bonen met goudsnippers die gezondheid beloofden etc.
De Japanners hadden oudejaarsavond in Nederland doorgebracht en vro
egen mij wat eigenlijk de symboliek van oliebollen was. Daar stond ik dan met mijn mond vol tanden als vertegenwoordiger van een cultuurlos volk.
Haha! Toch had ik er best eentje gewild, die nacht. Met veel poedersuiker.
Geef je reactie
<< Home