Stemmen
Er zijn in elk geval twee mensen geïnteresseerd in de gemeenteraadsverkiezingen van Nagaokakyo. Ik kan ze zien vanaf ons balkon.
In dit voorstadje van Kyoto wonen pakweg tachtigduizend mensen, voor Japanse begrippen niet veel. Van dat overzichtelijke aantal burgers bevolkt slechts een handjevol onze buurt. Op een doordeweekse ochtend als deze is het hier dan ook redelijk uitgestorven. Je komt hooguit de postbode tegen, op z’n rode brommer.
Ze vallen dus op, die twee.
Eerst zie ik ze niet, maar hoor ik ze alleen. Ze kondigen hun komst aan via megafoons. Dan zie ik ze ook. Ze komen de bocht uit en rijden stapvoets mijn kant op: twee mannen in een wit Suzuki-busje. Zo’n kort, smal, hoog ding. Ze hebben het nog wat hoger gemaakt door er een sandwichbord bovenop te zetten waarop de naam en de beloftes van een lokale politieke partij staan. In het sandwichbord zitten ook de megafoons en op beleefde toon vertelt een van de mannen over het rustieke Nagaokakyo en wat de partij met dit vredige stadje voorheeft. Mijn Japans gaat niet ver, maar het zijn ongetwijfeld lovenswaardige plannen die hij piepend en krakend ontvouwt.
Het busje rijdt zo langzaam, dat bijna niet opvalt dat het stopt.
Maar het stopt. Op het leegste deel van de straat, waar maar aan één kant huizen staan, remt het af en staat het stil.
De stem uit de megafoons blijkt van een wat oudere man met een goudkleurige, grote bril. Zijn zwarte haar, dat grijst aan de slapen, heeft hij in een keurige scheiding gekamd en hij draagt een lichtbruin poloshirt. Hij praat maar door in zijn zilveren microfoon. Ik hoor de naam van Nagaokakyo en het Japanse woord voor rustig.
En rustig is het. Er is geen kip op straat.
Naast de veteraan, achter het stuur van het busje, zit een jongen. Een jonge jongen; hij is hooguit vijfentwintig. Behoedzaam zet hij de versnellingsbak in zijn vrij en schakelt hij de motor van het witte busje uit. De jongen doet zijn gordel los en hangt hem zorgvuldig naast zich. Hij beweegt gecontroleerd en een tikkeltje onzeker. Als een stagiair in een groot kantoor; hij denkt goed na over elke handeling, want hij wil geen fouten maken.
Vandaag mag de stagiair met de veteraan mee op verkiezingspad.
De veteraan zelf heeft zijn verhaal net afgerond.
Nadrukkelijk kijkt de stagiair in de buitenspiegel of er niks aankomt. Er vliegt een kraai over. De jongen doet de deur open, stapt uit en drukt de deur zachtjes achter zich dicht. Met afgemeten passen loopt hij om de auto naar de deur van de veteraan. Door de onderkant van zijn brillenglazen, zijn hoofd een tikje omhoog, bestudeert die de microfoon. De ambitieuze stagiair schiet hem gretig te hulp en steekt zijn hand door het geopende raam. Kijk, hier zit het knopje. Met een kraak valt de megafoon stil.
De veteraan geeft de microfoon door het raam aan de stagiair, opent de deur en stapt uit. Dat is nog een heel gedoe, met de microfoondraad die door het raam hangt. Maar het lukt; hij is niet voor niets een veteraan. De man strekt zijn benen en kijkt links en rechts de lege straat in.
De veteraan geeft een knikje richting de stagiair, die op dat teken voorzichtig een papiertje openvouwt. De jongen schuift de strop van zijn das recht. De grijze das combineert goed met zijn witte overhemd en zijn zwarte pantalon. Hij neemt de eerste regels van zijn tekst nog een laatste keer door en klikt dan voorzichtig de microfoon aan. Je hoort zijn vingers over de microfoon bewegen.
De stagiair strijkt zijn stropdas glad, recht zijn rug en begint met zijn deel van de wervende tekst. Goedemorgen, zegt hij, en hij kijkt om zich heen. De straat ligt er verlaten bij.
De veteraan is intussen een stukje opgelopen. Hij heeft een stapeltje pamfletten bij zich en kijkt hoopvol naar de voordeuren waar hij langs wandelt, maar die blijven dicht. De kraai vliegt hoog over hem heen en landt op de elektriciteitsmast die tegenover het witte busje staat. Het busje met de microfoondraad en de stagiair en zijn papiertje.
Met zachte stem en de beleefdste vervoegingen die de Japanse taal kent, vertelt de stagiair over de ideeën van zijn politieke partij. Het is een heel verhaal. Dan stokt hij. Er komt een fietser aan. Een potentiële stem! De stagiair schraapt zijn keel en zodra de dame met het hoedje langs het witte busje fietst, werpt hij haar het allervriendelijkste goedemorgen toe dat hij tot zijn beschikking heeft. Hij buigt erbij.
De vrouw blijft strak voor zich uit kijken, zet er de versnelling in en verdwijnt in de bocht.
De straat is weer leeg.
De stagiair kijkt naar zijn papiertje. Hij begint aan de laatste zinnen van zijn tekst. Ze klinken als slogans; als de jongen ze uitspreekt verheft hij zijn stem een beetje en bij elke klemtoon beweegt zijn bovenlichaam iets. Alleen de eerste zinnen van zijn slotbetoog zijn te horen. De rest verdwijnt in de cadans van de trein die voorbijraast over het spoor zo'n tweehonderd meter verderop. Maar de mond van de stagiair blijft bewegen en zijn bovenlichaam schokt door. Het verhaal moet af.
De veteraan en het stapeltje pamfletten zijn inmiddels terug bij het witte busje en de man knikt naar de jongen. Op het gezicht van de stagiair staat een mengeling van trots en teleurstelling te lezen als hij de microfoon uitklikt en aan de man teruggeeft.
De twee stappen in. Ze doen hun gordels vast en de stagiair start de motor. Het smalle busje met de sandwichborden komt langzaam in beweging. De veteraan kijkt weer onderzoekend naar de microfoon. De stagiair wijst op het knopje en de man schakelt de microfoon aan. Maar uit de megafoons komen nu alleen flarden van zijn tekst. A – kyo – i – na. Ik zie nog hoe de stagiair aan het knopje op het dashboard draait. Als het witte busje traag de bocht in rijdt, vallen de megafoons uit.
De kraai vliegt weg van de elektriciteitsmast en verdwijnt in een grote boom.
Nog even en dan zijn er verkiezingen.
Spannend.
In dit voorstadje van Kyoto wonen pakweg tachtigduizend mensen, voor Japanse begrippen niet veel. Van dat overzichtelijke aantal burgers bevolkt slechts een handjevol onze buurt. Op een doordeweekse ochtend als deze is het hier dan ook redelijk uitgestorven. Je komt hooguit de postbode tegen, op z’n rode brommer.
Ze vallen dus op, die twee.
Eerst zie ik ze niet, maar hoor ik ze alleen. Ze kondigen hun komst aan via megafoons. Dan zie ik ze ook. Ze komen de bocht uit en rijden stapvoets mijn kant op: twee mannen in een wit Suzuki-busje. Zo’n kort, smal, hoog ding. Ze hebben het nog wat hoger gemaakt door er een sandwichbord bovenop te zetten waarop de naam en de beloftes van een lokale politieke partij staan. In het sandwichbord zitten ook de megafoons en op beleefde toon vertelt een van de mannen over het rustieke Nagaokakyo en wat de partij met dit vredige stadje voorheeft. Mijn Japans gaat niet ver, maar het zijn ongetwijfeld lovenswaardige plannen die hij piepend en krakend ontvouwt.
Het busje rijdt zo langzaam, dat bijna niet opvalt dat het stopt.
Maar het stopt. Op het leegste deel van de straat, waar maar aan één kant huizen staan, remt het af en staat het stil.
De stem uit de megafoons blijkt van een wat oudere man met een goudkleurige, grote bril. Zijn zwarte haar, dat grijst aan de slapen, heeft hij in een keurige scheiding gekamd en hij draagt een lichtbruin poloshirt. Hij praat maar door in zijn zilveren microfoon. Ik hoor de naam van Nagaokakyo en het Japanse woord voor rustig.
En rustig is het. Er is geen kip op straat.
Naast de veteraan, achter het stuur van het busje, zit een jongen. Een jonge jongen; hij is hooguit vijfentwintig. Behoedzaam zet hij de versnellingsbak in zijn vrij en schakelt hij de motor van het witte busje uit. De jongen doet zijn gordel los en hangt hem zorgvuldig naast zich. Hij beweegt gecontroleerd en een tikkeltje onzeker. Als een stagiair in een groot kantoor; hij denkt goed na over elke handeling, want hij wil geen fouten maken.
Vandaag mag de stagiair met de veteraan mee op verkiezingspad.
De veteraan zelf heeft zijn verhaal net afgerond.
Nadrukkelijk kijkt de stagiair in de buitenspiegel of er niks aankomt. Er vliegt een kraai over. De jongen doet de deur open, stapt uit en drukt de deur zachtjes achter zich dicht. Met afgemeten passen loopt hij om de auto naar de deur van de veteraan. Door de onderkant van zijn brillenglazen, zijn hoofd een tikje omhoog, bestudeert die de microfoon. De ambitieuze stagiair schiet hem gretig te hulp en steekt zijn hand door het geopende raam. Kijk, hier zit het knopje. Met een kraak valt de megafoon stil.
De veteraan geeft de microfoon door het raam aan de stagiair, opent de deur en stapt uit. Dat is nog een heel gedoe, met de microfoondraad die door het raam hangt. Maar het lukt; hij is niet voor niets een veteraan. De man strekt zijn benen en kijkt links en rechts de lege straat in.
De veteraan geeft een knikje richting de stagiair, die op dat teken voorzichtig een papiertje openvouwt. De jongen schuift de strop van zijn das recht. De grijze das combineert goed met zijn witte overhemd en zijn zwarte pantalon. Hij neemt de eerste regels van zijn tekst nog een laatste keer door en klikt dan voorzichtig de microfoon aan. Je hoort zijn vingers over de microfoon bewegen.
De stagiair strijkt zijn stropdas glad, recht zijn rug en begint met zijn deel van de wervende tekst. Goedemorgen, zegt hij, en hij kijkt om zich heen. De straat ligt er verlaten bij.
De veteraan is intussen een stukje opgelopen. Hij heeft een stapeltje pamfletten bij zich en kijkt hoopvol naar de voordeuren waar hij langs wandelt, maar die blijven dicht. De kraai vliegt hoog over hem heen en landt op de elektriciteitsmast die tegenover het witte busje staat. Het busje met de microfoondraad en de stagiair en zijn papiertje.
Met zachte stem en de beleefdste vervoegingen die de Japanse taal kent, vertelt de stagiair over de ideeën van zijn politieke partij. Het is een heel verhaal. Dan stokt hij. Er komt een fietser aan. Een potentiële stem! De stagiair schraapt zijn keel en zodra de dame met het hoedje langs het witte busje fietst, werpt hij haar het allervriendelijkste goedemorgen toe dat hij tot zijn beschikking heeft. Hij buigt erbij.
De vrouw blijft strak voor zich uit kijken, zet er de versnelling in en verdwijnt in de bocht.
De straat is weer leeg.
De stagiair kijkt naar zijn papiertje. Hij begint aan de laatste zinnen van zijn tekst. Ze klinken als slogans; als de jongen ze uitspreekt verheft hij zijn stem een beetje en bij elke klemtoon beweegt zijn bovenlichaam iets. Alleen de eerste zinnen van zijn slotbetoog zijn te horen. De rest verdwijnt in de cadans van de trein die voorbijraast over het spoor zo'n tweehonderd meter verderop. Maar de mond van de stagiair blijft bewegen en zijn bovenlichaam schokt door. Het verhaal moet af.
De veteraan en het stapeltje pamfletten zijn inmiddels terug bij het witte busje en de man knikt naar de jongen. Op het gezicht van de stagiair staat een mengeling van trots en teleurstelling te lezen als hij de microfoon uitklikt en aan de man teruggeeft.
De twee stappen in. Ze doen hun gordels vast en de stagiair start de motor. Het smalle busje met de sandwichborden komt langzaam in beweging. De veteraan kijkt weer onderzoekend naar de microfoon. De stagiair wijst op het knopje en de man schakelt de microfoon aan. Maar uit de megafoons komen nu alleen flarden van zijn tekst. A – kyo – i – na. Ik zie nog hoe de stagiair aan het knopje op het dashboard draait. Als het witte busje traag de bocht in rijdt, vallen de megafoons uit.
De kraai vliegt weg van de elektriciteitsmast en verdwijnt in een grote boom.
Nog even en dan zijn er verkiezingen.
Spannend.
1 Reactie(s):
Geweldig, Vincent. Je zou tekstschrijver moeten worden ;-)
Geef je reactie
<< Home